De Mooie Wasvrouwdochter
Lang, lang geleden toen
Limburg nog niet tot provincie gedegradeerd, was het een hertogdom.
En daarvoor, toen het nog niet tot hertogdom was gedegradeerd, maar
dat weten nog maar heel weinigen, was het een heus koninkrijk.
En dat nu geheel vergeten
imperium strekte zich uit van het graafschap Antrim in het huidige
Ierland tot de mark Pommeren in het huidige Duitsland. En de
hoofdstad van dat immense Limmerijk_ waarvan de specifieke vorm van
poëzie, de zogeheten Limerick,
nog steeds springlevend is … - was Maastricht.
En daar woonde in de
Bouillonstraat een arme wasvrouw met haar mooie zeventienjarige
dochter, het product van één liefdesnacht met een Luikse soldaat,
die de volgende morgen al spoorloos verdwenen bleek. Alleen zijn
blauwe tuniek had hij inderhaast achtergelaten. En die lag nu bij de
wasvrouw als ‘duurzaam’ liefdessouvenir onder haar ledikant.
Ach, wat waren ze arm, de
wasvrouw en de mooie wasvrouwdochter, die Hijzij
was gedoopt!
Dag en nacht schrobden en
wasten zij getweeën de garderobes van de Maastrichtenaren aan de
oevers van de Maas, maar de dames werden er geen cent wijzer van.
Want voor al hun harde labeur verdienden zij nooit meer dan het
dagelijks brood, en dat nog karig ook.
‘Ach, moeder’ klaagde
de dochter in onvervalst Maastrichts: ‘We schrobben en schrobben
maar de kleren van anderen, en zelf hebben we geen fatsoenlijke draad
aan ons gat..., ik heb er schoon genoeg van. Ik wil wel eens wat
anders.’
‘Wat zeg je!.’ zei de
moeder ‘Iets anders?. Maar kindje toch, in het hele koninkrijk
heerst grote werkloosheid! Als de mannen al nauwelijks werk hebben,
... wat willen wij vrouwen dan helemaal? Wees blij dat we te doen
hebben, al is het zwaar, en brengt het weinig op.
Kom, kind, schrobben, dan
zijn we nog klaar voor het donker ... ’
‘Moeder, ik heb nagedacht
… weet je waar altijd wel een job voorhanden is ... bij het leger!
Want het is altijd ergens wel oorlog ... en als het geen oorlog is,
dan worden toch de soldaten niet afgedankt, want dan dient het leger
de Vrede door Afschrikking ... dat is officieel NATO-standpunt ... ’
‘Hou toch op met die
zottepraat, Hijzij ... ’ jammerde de moeder:”…Hoe kun je nu
als vrouw soldaat worden?! Schrob, zottin, schrob, dan zijn we nog
klaar voor donker!’
‘Moeder, luister, ik heb
nogal platte borstjes en een jongensachtig figuur. Als ik nou eens de
tuniek van vader aantrek, m’n haar kort knip, en een snor grimeer
boven m’n bovenlip ... ik geloof vast en zeker dat die ronselaars
in het Gouvernementsgebouw erin tuinen, ze zijn daar toch meestal
halfzat ... Moedertje, dan betalen ze me ‘n traktement van zes
zilveren daalders, en die geef ik dan aan jou, dan kun jij het wat
kalmer aandoen. ’
‘Hijzij, nou hou je op …
Wat ben je me voor een dochter! Een vrouw willen zijn in
mannenkleren! Stel dat meneer pastoor dat allemaal ter ore komt .. En
nou schrobben, schrobben, want het is al bijna donker ... ’
Maar Hijzij stond de
volgende ochtend heel vroeg op, knipte haar prachtige haar af,
tekende een snor onder haar neus, en trok de tuniek van haar vader
over haar borstjes, en begaf zich naar het Gouvernementsgebouw.
Nog
diezelfde middag exerceerde ze al mee in het leger van de Koning van
Limburg alsof ze het altijd al gedaan had.
Nu had de Koning van
Limburg, en zo hóórt het in sprookjes, een huwbare dochter,
bloedmooi , en zo hóórt het in sprookjes.
De prins van Pommeren was
al eens langs geweest, en ook de prins van Wales en ook de prins van
Monaco en nog een hele zwik van zulke edele jongeheren. Maar de
prinses had ze allemaal afgewezen. Ze wilde ze niet!
De Koning van Limburg was
de wanhoop nabij, want de prinses was zijn enige kind. En als het zo
doorging dan stierf straks zijn geslacht uit, en wat moest er dan,
och arm, van het koninkrijk Limburg worden?
‘Kindje ... ’ riep de
Koning: ‘Het kan me langzamerhand niet meer schelen of het een
echte prins is of een Pieter van Vollenhoven, maar trouwen zúl
je ... Desnoods één van mijn soldaten!’
Want op dat moment
marcheerde juist het regiment Limburgse Jagers - waarbij Hijzij was
ingedeeld - onder het balkon voorbij, waarop de Koning en de Prinses
van Limburg de jaarlijks Parade stonden af te nemen. en het regiment
zong uit volle borst: ‘Waar in ‘t bronsgroen eikenhout ... ’ en
het mooist van allemaal zong - alsof ze een nachtegaaltje in haar
keeltje had – Hijzij !
Uiteraard, want dat
was tenslotte een sopraantje.
En het geschiedde dat de
blik van de radeloze prinses viel op Hijzij. En het viel haar op dat
Hijzij veel zachtere gelaatstrekken had dan de andere soldaten, en
ook een veel ranker postuur, en het geschiedde dat zij op slag
verliefd werd.
‘O, vader’, zei de
Prinses: ‘Als het dan persé moet, huwelijk mij dan uit aan die
achterste soldaat daar, die met die blauwe tuniek aan. Die wil ik
wel’.
De koning liet Hijzij
onmiddellijk naar boven sommeren en sprak:
‘Soldaat, jij huwt nog
deze week mijn dochter, wat zeg je me daarvan?’
Hijzij zei niets! Trouwens
voor ze boe of bah kon zeggen, moest ze hand in hand met de Prinses
het balkon op, en cheese lachen
voor de fotografen!
Veertien dagen lang werd er
vervolgens feest gevierd in Maastricht - een feest waar ze daar nog
van spreken, en dat wil wat zeggen, want ze weten daar van wanten -
en toen mochten, nee, moèsten, de prins en de prinses zich
terugtrekken op Chateau Neercanne, om zich aldaar geheel en al aan de
liefde te wijden.
Maar na negen maanden had
de prinses nog steeds geen bolle buik. En ook niet na zestien. En ook
niet na eenentwintig!
Hoorndol werd de koning
ervan, en in de vierentwintigste maand, toen er nog alsmaar geen
verandering in de taille van de prinses viel te bespeuren, nam hij
haar apart.
‘Zeg eens, meisje, niet
om het een of ander ... maar hoe zit dat ‘s nachts met jullie?’
‘O, pappa, ik ben zo
gelukkig met Hijzij ... we hebben elkaar zo lief ... Hij neemt me in
z‘n armen en knuffelt me en leest me poëzie voor ... en al die
smerige dingen waar jij het over had, wippen, rampetampen, neuken ...
dat doet ie allemaal niet ... O, ik ben zo gelukkig met hem, het is
een echte Prins! ’
Potverdulleme dacht de
koning, heb ik me daar een homo ludens
als schoonzoon aan de haak geslagen! Ik moet die vent kwijt, en wel
zo vlug mogelijk, dan kan mijn dochter nog met een ander trouwen,
voor ze verlept.
Nu herinnerde zich de
koning uit het Groot Joods Sprookjesboek, geheten de Bijbel, waaruit
hij in zijn jeugd vaak tot vervelens toe was voorgelezen …het
verhaal van koning David en de vrouw van Uriah … Die koning David
had die prachtvrouw, Bathsheba geheten, eens naakt zien baden ... en
toen moest en zou hij haar bezitten! Als een president Kennedy avant
la lettre een Marilyn Monroe avant la lettre. Zo ongeveer..
Hij maakte Uriah
opperbevelhebber van het leger en stuurde hem op expeditie naar de
Filistijnen - Palestijnen waren er toen nog niet, laat staan een
Gazastrook - met veel te weinig soldaten.
Uriah sneuvelde prompt en
dat was ook de bedoeling. En David kon vervolgens de vrolijke weduwe
ongestoord bespringen.
In die zin besloot ook te
handelen de plots o, zo bijbelvaste koning van Limburg.
Hij riep zijn schoonzoon
bij zich en zei: ‘Genoeg gelanterfanterd, schoonzoon … Ik benoem
je bij dezen tot opperbevelhebber van de Limburgse Jagers en je gaat
gelijk maar op expeditie ook ... Achter de bossen van Luik ligt een
stad waar in geen honderd jaar iemand is geweest, want dat is de stad
van de managers
oftewel de menseneters … die hebben al sinds jaar en dag het Kruis
van de heilige Odilia van het Kruis van ons te leen, en ze geven het
maar niet terug ... Hier heb je twaalf dappere mannen ... ga heen en
breng me dat kruis terug.’
‘Best, schoonpapa’ zei
Hijzij, en hij ging met zijn soldaten op weg.
Na veel omzwervingen en
ontberingen, zoals dat in sprookjes behoort, kwamen Hijzij en de
soldaten eindelijk in de stad van de menseneters aan.
Die liepen te hoop bij de
stadspoort, want omdat iedereen de managers
of de menseneters vreesden, hadden die menseneters al sinds honderd
jaar geen mens meer gezien - en zo was ook de praktijkkennis die je
moet hebben om mensenvlees vakkundig te kruiden en te braden geheel
verloren gegaan. Ja, zelfs de trek van de menseneters in mensenvlees
was er niet meer. Ze hielden nu meer van varkenslapjes. Die schijnen
trouwens niet zoveel anders te smaken.
‘Dat vinden we nou eens
leuk, dat jullie langs komen!’ zeiden de menseneters: ‘Want hier
komt nooit eens iemand! Waarmee kunnen we jullie een plezier doen?’
‘Nou, geef ons maar het
kruis van de heilige Odilia van het Kruis mee naar Maastricht’ zei
Hijzij: ‘Als het niet teveel gevraagd is, natuurlijk!’.
‘Helemaal niet, ‘zeiden
de menseneters: ‘Graag juist! W zijn dat kruis juist gráág kwijt,
want het is hier een enorme sta-in-de-weg.’
En dat was ook zo. Het
kruis was namelijk vier meter hoog en zwáár verkoperd.
Zo kwam het dat de soldaten
al halverwege het Luikse bos doodmoe waren en bovendien al hun
drinken hadden opgedronken en Maastricht was nog ver. En, o, o, ze
hadden zo’n dorst, en honger ook, en dat vervloekte kruis drukte
en drukte maar op hun schouders! Maar wat was dat? Plots roken ze een
allerverrukkelijkste bouillongeur tussen de bomen.
Die kwam van de soeppot van
de Heilige Eulalius van de Luiker Bossen ... die zat daar al veertig
jaar onophoudelijk op een open plek te bidden en te vasten, en zijn
mager karkas te slaan met een karwats ter meerdere glorie Gods.
En uiteraard, dat spreekt
haast van zelf, moest heilige Eulalius niets van vrouwen weten. Nee,
het was niet zomaar een amateur-asceet, die Eulalius, het was een
hele erge - één voor het Guinness Book of Records.
Deze ueberheilige
dreef z’n ascese zelfs zover, dat hij zich overgaf aan het hongeren
uitsluitend náást een pot geurige bouillon - zodat hij het maar
extra moeilijk zou hebben! Geen wonder dat die Heilige Eulalius van
de Luiker Bossen over grote wonderkracht was gaan beschikken.
Maar de soldaten waren door
het dolle heen van de honger en vooral van de dorst! Zij ploften het
kruis van de Heilige Odilia van het Kruis in het struikgewas, en
stormden de open plek in het bos op, alwaar de Heilige Eulalius zich
te versterven zat - en in een mum van tijd was diens soepje helemaal
opgeslurpt. Hierover stak de heilige, zo wreed in z’n recordpoging
‘Versterven’ verstoord, in helse woede, en hij vergat geheel en
al dat hij een heilige was, die alle leed hem aangedaan met vreugde
dient te dragen en ook zijn wonderkracht slechts ten goede mag
aanwenden en hij riep uit… …want, zoals wij hierboven gezien
hebben in de denkwereld van de asceet is de
Vrouw het allerergste wat er bestaat:
‘Jullie slechte mannen,
ik wil dat jullie allemaal voor straf van geslacht veranderen!’
De twaalf soldaten
bemerkten plotseling dat er op hun borstkassen fraaie zwellingen
ontstonden met roze tepeltjes erop, en tegelijkertijd dat voorheen
hun grootste schat, namelijk die tussen hun benen, totaal
verschrompelde …
Maar bij Hijzij ging het
natuurlijk precies andersom! En toen Hijzij thuis kwam, dook hij
gelijk met de prinses in bed, en prompt negen maanden later werd er
een tweeling geboren, een Hij en een Zij.
En ze leefden vast nog lang
en gelukkig.
Maar dat van dat Koninkrijk
Limburg, dat is voorbij , en o, voorgoed voorbij . Misschien komt er
ooit nog eens zoiets als Republiek Limburg en mogen de Limburgers hun
eigen Gouverneur- generaal kiezen, wie weet. ..