De wandelaar, hij stijgt, hij daalt
langs de stenen klarinet van een kerkje
& langs een moederlijke boerenvrouw, die neuriënd
haar lakens ophangt aan de waslijn van haar stilte
In de koelte van haar boomgaard, plukt hij een appel
Later, verderop, aan de (braam)bosrand
rust hij uit
op een bankje van de VVV, vergenoegd
Zijn wandelend hoofd ontdaan van alle stress
Hij stopt er een boterham in met appelstroop
en koffie, zwarte, uit zijn thermosfles
Dan valt de zomeravond over de Geul
een onschuldig riviertje … (toen nog wel...)
De wandelaar & zijn rugzakje
zij keren terug naar hun hotel
in Valkenburg, nabij het Theodoor Dorrenplein
onder een vroege maan van goud
Geen opmerkingen:
Een reactie posten